exploratie en identificatie massagraf bij Fromelles

Na het definitief vaststellen dat langs het bos bij Fromelles een massagraf uit WO I aanwezig is werd onder beheer van de Commonwealth War Graves Commission (CWGC) en gefinancierd door de Australische en Britse regeringen begonnen met opgraven, onderzoek, analyse, identiteit vaststellen. Het belangrijkste doel was eigenlijk wel het identificeren door middel van antropologische middelen en DNA-analyse. De bedoeling was van begin af aan dat elke gesneuvelde uit het massagraf nu een eigen graf met grafsteen zou krijgen in een nieuw aan te leggen CWGC begraafplaats, waarvan er voor het eerst weer in 50 jaar één werd aangelegd.

Het gebied waar dit gebeurde omvatte het opgravingsterrein naast het bos (Pheasant Wood), met annex een tijdelijk mortuarium en een grote  “cabin” met daarin receptie, werkstations waar de achtereenvolgende werkzaamheden voor de verwerking werden verricht, een radiologisch deel, een antropologisch deel en DNA-laboratoria, een ruimte voor sociale voorzieningen, kantoren en een perskamer.

Op de afbeelding de massagraven op de achtergrond (under cover), de kantoren, laboratoria en tijdelijk mortuarium op de voorgrond

Er werd begonnen met het afzetten van het terrein in april 2009 (zie boven), er werd gezorgd voor een 24 uurs bewaking met een strenge poort bewaking, er golden speciale protocollen. Er was een grote media belangstelling, en het controle systeem was noodzakelijk om DNA contaminatie te voorkomen. Elke medewerker droeg speciale beschermpak, handschoenen, masker en een haarnetje, speciale schoenen en overschoenen.

De opgravingen begonnen op 5 mei 2009 met een kleine ceremonie. 

Het anthropologisch onderzoek en het onderzoek van artefacten was klaar op 16 oktober 2009.

Begonnen werd met het zg mechanisch uitgraven onder supervisie van een explosieven deskundige. Het gevaar om explosieven tegen te komen was ook hier nog steeds aanwezig.

Dit graafwerk stopte ongeveer 20 cm boven de graven. Vervolgens werd met de hand gewerkt door een team van osteoarcheologen onder één supervisor.

De zware klei waarin gewerkt moest worden heeft het voordeel dat de beenderen nauwelijks van hun plaats waren gekomen, een nadeel van zware klei was dat goed zeven van het materiaal niet mogelijk was. Er was in Engeland al enige ervaring opgedaan met het opgraven van menselijke resten uit dit soort grond. De resten van vooral ledematen lagen nogal over elkaar heen, ook daarin had men ervaring hoe dit aan te pakken.

hieronder het mechanische deel van het exploreren

In 17 weken werden 250 individuen opgegraven samen met de bijbehorende voorwerpen. In de graven 7 en 8 lagen geen resten. In graf 6 lagen 3 soldaten. In de overige 5 graven lagen 44 tot 52 man, het merendeel lag noord zuid, dwars in het graf in 2 rijen, de één boven de ander met een laagje grond ertussen. De graven waren ongeveer 2 meter diep.

 

Hierboven een schematische indeling van het gebied op het terrein waarin de opgravingen werden verricht en annex op een gasfalteerd terrein de mobiele werkruimten (cabin's) waarin de verwerking plaats vond. Het terrein rechts was het DNA protection area

Hieronder de binnenzijde van deze werkruimte, het tijdelijke mortuarium.

Samples van het gebit en beenderen werden  gestuurd naar LGC Forensics voor DNA analyse in de hoop matches te vinden met bekende familieleden.

De ministeries van Defensie in Engeland en Australië hadden gezinnen opgeroepen zich te melden om DNA af te staan en het geven van alle mogelijke informatie (foto's, beschrijvingen) dus iets dat, in combinatie met antropologische gegevens en het DNA bewijs, mede zou kunnen leiden tot een identificatie.

De Duitsers die hen in 1916 hadden begraven waren geinstrueerd identiteitsplaatjes en persoonlijke zaken af te nemen en op te sturen naar het Rode Kruis en men verwachtte dus weinig persoonlijke zaken meer te vinden. Dat viel mee: 6200 item werden verzameld, gem. 25 per individu.

Het waren vooral ook voorwerpen uit het dagelijkse soldaten leven: insignes, gespen, knopen, schoenen, gasmaskers, dozen lucifers, medical “kits” met een intacte flacon jodium, rookgerei, pennen, inktpotloden en zelf vulpennen oa een Onoto vulpen, een Brits merk dat er nog verkocht wordt,  en een andere vulpen deed het nog steeds.

Er was een beurs met munten waaronder een Nederlandse gulden en munten van het Ottamaanse rijk, waarschijnlijk meegenomen van Gallipoli.

 Dingen die de soldaten cadeau hadden gekregen hadden bij hun aankomst in Frankrijk van de locale bevolking bvb crusifexen.

Zelfs boeken waaronder bijbels hadden de bijna 100 jaar in de klei overleefd. Er was ook een Engels Frans frase boek om zich bij de bevolking verstaan te kunnen maken.

Ook werd gevonden een soort van trenchkunst: van stukjes granaat en shrapnel werden voorwerpen als ringen en armbanden gemaakt.

Het meest verbazingwekkende was de vondst van een retour treinkaartje van Fremantle naar Perth (zat in het gasmasker).

De vondsten hielpen mee met het vaststellen of het om een Britse dan wel een Australiër gaat.

 

Onderstaande objecten zijn stille getuigen van het sneuvelen van de bezitter op het slagveld van Fromelles.

leren beurs met munten oa een munt uit Turkije, een Nederlandse gulden en een stukje van ee manchester broek, typisch voor eenAustralische broek.

een ampul met jodium die de soldaat kon gebruiken bij een wond.